Lusteloos staart hij naar de dampende rondo’s. De noot moet er nog op, glazuur erover, klaar. Achter hem piept de oven. De volgende lading koeken brandt al bijna aan. Mariska kijkt om het hoekje. ‘Alles goed, Bert? De oven piept. Hoorde je hem niet?’ Hij knikt, zet de oven uit en opent de deur. De hitte slaat in zijn gezicht.
‘Verdomme’. Hij laat de volle bakplaat in de oven staan en loopt de winkel in. Mariska haalt juist een halfje vloer uit de snijmachine; brood waar iedere vezel uit is verdwenen en dat een dag na aankoop slap en sompig is. Hij snapt niet waarom de mensen het kopen. De klant achter de toonbank groet hem. Hij antwoord iets onverstaanbaars en kijkt naar de vitrine. Alleen het vak voor de koeken is nog leeg. Het is kwart over acht. Alles is op schema. De klant verlaat de winkel, een nieuwe komt er in.
‘Goedemorgen’ zegt Mariska vrolijk.
Mariska is haast altijd vrolijk. Als er geen klanten zijn zingt ze: vaak De clown, soms De verzoening. Ze houdt geen toon en zingt net iets te hard. Hij zegt er nooit iets van.
De toonbank geeft hem geen inspiratie. Alles ligt er keurig bij, in de logische indeling: spijs bij spijs, fruit bij fruit, gebak bij gebak, precies als iedere dag. Mariska weet precies hoe de lekkernijen het best uitkomen en zorgt steeds dat het oogt alsof er voortdurend verse aanvoer is. Niets is minder waar. De appelflappen worden ’s avonds ingevroren, de kaasbroodjes kort en heel heet opgepiept. Achter staan de halve amandelen te wachten, naast de kom glazuur en de kwast.
Ze mist de geur van versgebakken brood en het geluid van de meelwagen, midden in de nacht. Tegenwoordig wordt ze wakker van kratten die over straat gesleept worden, een paar uur later op de dag. Sinds een aantal weken bakt de bakkerij alleen nog maar zijn eigen koeken en gebak. Het brood komt met een vrachtwagen uit een grote fabriek aan de rand van de stad. Het is smaakloos en slap, maar uit solidariteit blijft ze bij haar overbuurman kopen. Drie keer per week groet het winkelmeisje haar vriendelijk, soms vraagt ze hoe het gaat. Haar stem is iets te hard, haar haren net te lang. Ze begroet iedereen hetzelfde en zegt iedereen precies hetzelfde gedag: ‘Doeidoeoeii!’
Door één van haar ramen kan ze soms net de bakker bezig zien. Nu ziet ze alleen het winkelmeisje achter de geel versierde etalage. Over een paar dagen is het Pasen.
‘Wat heb je nou gedaan?’ Mariska kijkt hem met grote ogen aan. ‘Dat zijn toch geen rondo’s?’ Het is even voor negen, de ergste drukte van de dag is geweest. Hij negeert haar en schuift de plaat met koeken in de toonbank. Ze volgt hem, haar mond een beetje geopend. ’Bert!’ Hij hoort de verontwaardiging in haar stem. Hij schuift de vitrine dicht en kijkt haar aan. Ze is dik geworden de laatste jaren.
‘Dit, Mariska, zijn rondo’s. Rón-do’s. Ze zijn rónd. Als jij nou deze róndo’s in de paasreclame doet, dan komt het allemaal vast goed.’ Geschrokken berekent Mariska de reclameprijs. Af en toe kijkt ze naar Bert, die door het raam van de etalage naar de straatstenen staart.
‘Ja mam, het gaat goed, de tentamens zijn bijna klaar. Het ging goed, echt waar. Nee mam. Nee. Ik beloof je: deze keer maak ik het af.’ Voor het keukenraam zit ze, op de vensterbank. Ze staart naar de overkant. Achter het kleine raampje van de bakkerij staat de bakker. Hij kijkt naar zijn kneedmachine, die met grote haken de boter door de eieren slaat.
‘Oh ja mam, voor ik het vergeet: ik neem het paasbrood wel mee. Van mijn bakker, hier op de hoek. Goed?’ Hij staat daar maar, zonder iets te doen. Ze knijpt haar ogen iets, zodat ze hem beter kan zien. ‘Wat zeg je? Sorry. Ik… natuurlijk hebben ze échte. Er staat toch ambachtelijk op het raam. Ja, mam. Nee, ik vergeet het niet, ik ga het zodirect al halen. Met amandelspijs, ik zal het vragen. Oké. Ja goed. Ja ja, ik kom op tijd.’
Ze legt de hoorn op de haak. Hij doet zijn handen voor zijn ogen en leunt met zijn schouder tegen het geëmailleerde apparaat. Zijn gezicht is nu buiten haar blikveld, ze ziet alleen de kromming van zijn rug, de schouders die naar voren leunen.
De geluiden uit de straat dringen de keuken binnen. Door de dunne gipsen muren heen herkent ze de passiemuziek van de buren:
Mache dich mein Hertze rein…
Op tafel ligt de brief van de universiteit: Op uw verzoek hebben wij uw inschrijving per direct beëindigd. Vanaf nu wordt alles anders. Het winkelmeisje verdwijnt naar achteren, de bakker komt de winkel in. Abrupt staat ze op en rent de smalle trappen af.
‘Bert, kun jij in de winkel? Ik moet effetjes naar de wee.’ Hij kijkt op. Mariska staat in de opening tussen de winkel en de bakkerij. Ze kijkt naar hem. Hij drukt op de rode knop van de kneedmachine en knikt. Langzaam komen de ijzers tot stilstand in het zware deeg.
De la van de kassa staat open. Ze denkt dat de mensen hen het beste wensen, dat hun klanten niet stelen als je ze de gelegenheid geeft. Een paar tientjes telt hij: de opbrengst van wat halfjes vloer en een enkele appelflap. De broden liggen geordend in het schap, de paaseitjes op kleur gesorteerd in een glazen kom op de toonbank. Er is verder niets te doen. Hij schuift de geldla dicht en wacht.
Hij staat alleen in de winkel als het niet anders kan. Hij houdt niet van klanten. Ze consumeren zonder te weten wat het betekent. Niemand vraagt ooit hoeveel boter of welk soort meel. Niets weten ze van koren en graan, laat staan het verschil tussen rogge en haver. Ze nemen en ze eten, alles voorgesneden, zodat het in een paar uur haar versheid verliest. Hij houdt van het bakken, van de metamorfose die eenvoudige ingrediënten met elkaar ondergaan. Hij houdt van de mengeling van smaken die zich ontwikkelt onder invloed van hitte en tijd. Hij mist het wegen van de gist, het wachten tot het gerezen is. De zoete smaakmakers waarop hij nu is aangewezen zeggen hem niet veel.
De bel rinkelt. Om de hoek van de opening kijkt hij naar achter in de bakkerij. Waar blijft Mariska? Waarom duurt het zo lang?
‘Hallo’ hoort hij vragend achter zich. De stem klinkt verlegen. ‘Verkoopt u paasbrood? Een stol mag natuurlijk ook. Met amandelspijs’
Hij draait zich om en kijkt haar aan. Zijn blik is vreemd, wild haast. Ze twijfelt. Het ís toch Pasen? Hij verkoopt toch brood? Wat heeft ze verkeerd gedaan? Zijn huid is bleek, de kringen onder zijn ogen donker en diep. Een paar seconden zijn ze samen, de stilte even vol betekenis als leeg. Dan kijkt hij verward en zoekend om zich heen.
‘Mijn god, paasbrood. Hoe kon ik dat vergeten?’
Ze kijkt naar de vitrine, naar de etenswaren die daar liggen opgesteld. Hij heeft geen paasbrood. Ze heeft het haar moeder beloofd.
‘Goedemorgen!’ Het winkelmeisje duwt de warrige bakker zacht opzij. ‘Waar kan ik je mee helpen, wat zal het deze morgen zijn?’
Het liefst liep ze nu de winkel uit. Ze wil niet dat het meisje haar helpt, ze wil hém. Ze wil een teken geven, hem laten weten dat zij is zoals hij. Ze moet iets kopen. Ze moet het hem laten zien.
Hij kijkt toe hoe Mariska het meisje helpt. Terwijl ze met een open blik haar klant aankijkt, maakt ze van de bonnen uit de kassa onzichtbaar onder de toonbank een prop. Ze is goed. Ze vangt al weken alles voor hem op.
‘Het is de drukte hè, zo rond de Paas. De mensen denken dat het allemaal vanzelf gaat, maar je moet aan zoveel dingen denken. Misschien iets anders dat ook mooi op tafel staat?’
Mariska praat, de klant denkt na. Hij schudt zijn hoofd. Alles is anders geworden.
‘De rondo’s zijn in de reclame.’ Hij hoort de twijfel in haar stem als zij het uitspreekt: rondo’s.
Wat maakt een rondo tot een rondo, vraagt hij zich af. Heet een gevulde koek met gele pudding anders dan met spijs? En hoe lang mag een bakker die geen brood bakt bakker heten?
‘Vandaag zijn ze extra speciaal. De bakker heeft zijn best gedaan.’ Het meisje aan de andere kant van de toonbank glimlacht naar hem en bestelt. Hij draait zich om en loopt naar achter. Weg van de winkel, weg van het futloze, smakeloze, weg van wat hem niet langer voedt.
‘Weet je dat zeker? Je hebt zeker een groot feest?’
Ze knikt en kijkt toe hoe het meisje de koeken verpakt. Ze hoort het haar moeder haast zeggen. In gedachte ziet ze de diepe afkeer op haar gezicht. ‘Wat? Je hebt Róndo’s meegebracht? Een hele zák?’ Ze zal kijken alsof ze een vieze luier in haar handen heeft. Ze zal hem openvouwen om de inhoud te bekijken. Haar stem zal nog een paar tonen stijgen. ‘Het zijn niet eens échte rondo’s! Een rondo, daar hoort een amandel op!’ Ze glimlacht. Zesentwintig rondo’s heeft ze in haar hand. Zesentwintig rondo’s bedekt met een laagje gemengde noten in honing, in plaats van één paasstol met amandelspijs. Zesentwintig keer mislukt. Op dat haar moeder het begrijpt. Voor de winkeldeur dicht valt hoort ze het winkelmeisje roepen: ‘Bert, is de volgende lading rondo’s al klaar? Bert! Bert ben je daar?’
Wat ze doen moest heeft ze gedaan. Zesentwintig keer heeft ze tegen hem gesproken: Het is niet erg. Het geeft niet. Ik hou ook van gemengde noten in honing. Ik hou ook van versgebakken brood.
De passie is bijna ten einde. Het slotaria schalt inmiddels door de straat:
Ruhe sanfte, sanfte Ruh.